Momenteel vindt de achtste onderhandelingsronde plaats tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten over het Trans-Atlantisch Vrijhandels- en Investeringsverdrag, in het Engels Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) geheten. Een vrijhandelsverdrag klinkt voor veel mensen onschuldig. Dat blijkt ook uit een opiniepeiling van de Europese Commissie: 74 procent van de Nederlanders is voorstander van TTIP. Maar ik betwijfel of dit zo blijft als we wel een levendig publiek debat zouden hebben over wat dit handelsverdrag betekent voor Nederland en Europa.

TTIP is geen gewoon handelsverdrag. Je zou het kunnen beschrijven als de uitbreiding van de Europese interne markt met een oppermachtige nieuwe lidstaat. Maar waar de EU democratische instituties heeft ontwikkeld om de markt te reguleren en controleren, geeft TTIP die bevoegdheid vooral aan de markt zelf.

Vrijhandel kan welvaartswinst opleveren. Het wereldwijd verlagen van import of exporttarieven kan banen kosten in voorheen afgeschermde sectoren, maar pakt voor de samenleving puur economisch meestal gunstig uit. Deze belemmerende tarieven zijn voor de VS en de EU gemiddeld lager dan drie procent, dus verwaarloosbaar klein. De laatste handelsbelemmeringen die dit verdrag moet wegnemen zijn vooral non-tarifair: van verschillende wielventieldopjes voor auto’s tot definities van veilig voedsel.

Als we Eurocommissaris Malmström en minister Ploumen moeten geloven gaat het verdrag vooral over wielventieldopjes en hoeven we ons over fundamentelere zaken zoals voedselveiligheid geen zorgen te maken. Het verdrag zal inderdaad geen teksten bevatten die de EU per direct verplicht om hormoonvlees of chloorkippen toe te laten. Maar ook al komt het vol te staan met uitzonderingen en beschermingen om aan Europese zorgen tegemoet te komen, aan de kern van het verdrag zal niet worden getornd. De politieke bevoegdheid om te reguleren zal worden beperkt en vloeit weg van overheden naar het bedrijfsleven.

Onderhandelingsteksten tonen aan dat TTIP voorziet in regulatory cooperation met extra mogelijkheden voor het bedrijfsleven om nieuwe wetgeving vroegtijdig te beïnvloeden en te screenen op negatieve effecten voor handel. Werkgroepen per sector met daarin het bedrijfsleven zelf, kunnen toekomstige wetgeving voorkoken. Ook is de kans groot dat TTIP dezelfde benadering hanteert als het akkoord met Canada waarin de EU zich voor het eerst verbindt aan de liberalisering van diensten, tenzij er een uitzondering in het verdrag staat. Het huidige niveau van liberalisering wordt ‘vastgeklikt’. Europeanen kunnen dan niet eens meer overwegen om deels geliberaliseerde diensten – zoals energie – ooit terug te brengen in publieke handen. De politiek heeft het nakijken.

De parallel met de geschiedenis van de Europese integratie is treffend. Toen de twaalf lidstaten van de Europese Gemeenschappen in 1986 de Europese Akte sloten, was er – net als over TTIP – aanvankelijk nauwelijks publieke ophef over de oprichting van een Europese interne markt. Mijn voorganger Nel van Dijk kwam enkele jaren daarna als een van de weinigen terecht tot de conclusie dat „we geen bal te vertellen hebben” over de regulering van die markt. De Europese Akte nam barrières weg voor het bedrijfsleven, maar vergat de politieke en democratische controle. Pas in 1993 kreeg het Europees Parlement met het Verdrag van Maastricht significante invloed op de regulering van de interne markt.

Inmiddels is de asymmetrie tussen economische en politieke integratie binnen de EU verder verkleind. Iedere dag werken direct gekozen volksvertegenwoordigers aan wetgeving die mensen beschermt tegen schadelijke chemicaliën, onverantwoord gedrag van banken en het omzeilen van arbeidsvoorwaarden. Er is een begin van een politieke unie waarin Europeanen gezamenlijk definiëren wat het publieke belang is. Maar de Europese democratie is work in progress. De invloed van het bedrijfsleven op wetgeving is nog te groot. De competenties om sociale rechten te waarborgen zijn nog altijd zwak. Europeanen hebben onvoldoende zicht op de politieke keuzes die achter technische Brusselse discussies schuilgaan. Er is geen volgroeide Europese publieke sfeer.

Reden genoeg om te beginnen met een grondige democratische hervorming van het huidige EU-verdrag. Maar in plaats van deze discussie af te trappen is de Europese Commissie gesteund door de nationale overheden bezig met precies de tegenovergestelde agenda. Door een nieuw verdrag met de VS te sluiten wordt de asymmetrie tussen markt en politiek weer groter in plaats van kleiner.

Opnieuw springt de EU het diepe in, zonder de democratische consequentie daarvan duidelijk te maken. De woede van burgers over de Europese Akte kwam aan de oppervlakte bij het referendum over de Europese grondwet in 2005. Hopelijk komt de woede over TTIP op tijd.

Dit opinieartikel verscheen eerder in NRC Handelsblad.