Vragen van Oedayraj Singh Varma c.s. aan de minister van Binnenlandse Zaken naar aanleiding van de uitzending van Zembla van 30 mei 2000 over de werving, selectie en uitstroom van allochtone agenten in de grote steden

In de uitzending van Zembla van 30 mei j.l., die onder de titel ‘De Kleur van de politie’ gewijd is aan de problematiek van de werving, selectie en uitstroom van allochtone agenten in de grote steden, komt naar voren dat het totale aantal allochtone agenten in de vier grote steden ondanks alle extra maatregelen en aandacht is gedaald. Uit de rapportages van de korpsen over 1999 blijkt dat de vier grote steden weliswaar 55 allochtone agenten wisten te werven, maar dat er in dat jaar ook 76 uitstroomden.

Uit een intern onderzoek van de regiopolitie Amsterdam Amstelland uit 1998, uitgevoerd door drs. Roline Hart en ir. Jeanine Nas, bleek dat 65% van de vertrokken allochtone agenten bij de politie wegging vanwege de heersende cultuur: de respondenten spraken onder meer van openlijke discriminatie. Hoewel hoofdcommissaris Kuiper het onderzoek in de Amsterdamse gemeenteraad afdeed als een onevenwichtig rapport, blijken ook in de tv-uitzending discriminatie, racisme en vrouwenvernedering weer aan de orde te zijn.

In vervolg op de antwoorden op eerder gestelde vragen (vergaderjaar 1999-2000, aanhangsel 1155) hebben GroenLinks, D66, CDA en SP de volgende vragen gesteld aan de minister van Binnenlandse Zaken.

1. Heeft de minister kennisgenomen van de bedoelde TV-uitzending?

2. Welke conclusies verbindt de minister aan de falende werving en selectie van allochtone agenten in 1999, namelijk de constatering dat slechts 2 korpsen hun streefcijfers hebben gehaald, in relatie tot de alarmerende cijfers over de uitstroom die in de uitzending naar voren komen?

3. Welke conclusies verbindt de minister aan de uitspraak, gedaan door een extern adviseur bij de werving en selectie van de politie in Hollands Midden, dat in een aantal gevallen de etniciteit van de betroffenen van doorslaggegevende betekenis zou zijn geweest bij een negatief advies van het LSOP?

4. De grootste bottleneck voor allochtone adspiranten bij de selectie zou het taalniveau zijn van allochtonen voor wie Nederlands de tweede taal is, zo stelt een opleidingsdeskundige van het LSOP. Deelt de minister deze opvatting? Waarom is het dan niet mogelijk om met deze aspirant politiemensen een speciaal traject te doorlopen om de taalachterstand in een spoedcursus weg te werken?

5. Welke rol speelt volgens de minister de 'macho'-politiecultuur bij de uitstroom van allochtone agenten, nu hij daaromtrent sinds de diversiteitsconferentie over meer informatie beschikt? Hoe staat het met de (uitvoering van) maatregelen om uitingen van discriminatie, racisme en vrouwenhaat bij de Nederlandse politie, al dan niet als onderdeel van die cultuur, tegen te gaan? Wil de minister uiterlijk in de komende politiebegroting nadrukkelijke aandacht besteden aan dit probleem, in de lijn van de eerder genoemde conferentie en de (voorlopige) bevindingen van het onderzoek dat daarnaar momenteel wordt uitgevoerd?

6. Bij de beantwoording van vraag 4 geeft de minister aan geen inzicht te hebben in de in en uitstroomgegevens van allochtone agenten. Toch is op basis van de wet SAMEN wel een registratie op vrijwillige basis mogelijk, en ook blijken er uit zijn antwoord wel officieuze cijfers bij de Korpsen beschikbaar. Kan de minister op basis daarvan en/of op grond van aanvullende gegevens thans toch een (indicatief) overzicht verschaffen van de in- en uitstroom per korps en bij de Nederlandse politie in het geheel, zoals in voornoemde vraag was bedoeld?

7. In tegenstelling tot hetgeen de minister op vraag 6 antwoordt, wordt in deze uitzending gesteld dat allochtonen bij het LSOP wel een lagere score mogen halen dan autochtonen. Daarbij gaat het om de punten van een cumulatieve eindscore die door het IWSP wordt gebruikt bij de beoordeling van adspirant-agenten, en waarbij autochtonen een eindscore van minimaal 27 punten moeten behalen terwijl allochtonen in sommige gevallen bij 21 punten worden doorgelaten. Kan de minister de Kamer hierover nadere opheldering verschaffen?

8. In antwoord op vraag 7 schrijft de minister dat voorstellen zijn gedaan ter actualisering van het diversiteitsbeleid, dat doelstellingen en streefcijfers zijn bepaald voor vrouwen en allochtonen op de kortere en langere termijn, en dat het loopbaanbeleid (begeleiding en mentoring) van allochtonen meer aandacht verdient. De energie die in de werving van allochtone agenten gaat zitten lijkt evenwel nog maar weinig op te leveren. Zo blijkt in de Zembla uitzending dat het regionale korps Utrecht in het jaar 2000 mikt op de werving van 60 allochtone agenten, terwijl er in 1999 slechts negen allochtonen in het korps instroomden en wel 22 eruit. Kan de minister de Kamer op al deze punten aanvullende en uptodate informatie verstrekken, onder meer in de zin van de streefcijfers voor 2000 per korps en de verantwoording van het beleid van de korpsen over 1999?

9. Welke extra inzet van de minister kan de Kamer verwachten om de streefcijfers voor het jaar 2000 wel te gaan halen?

Oedayraj Singh Varma

Kant

Scheltema

Rietkerk