Dit wetsvoorstel regelt door een wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Zorgverzekeringswet de opsporing en verzekering van personen die ondanks de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten geen zorgverzekering hebben. Dit voorstel bevat ook maatregelen om dubbele verzekering te voorkomen. Het kabinet vindt het niet juist dat een aantal verzekeringsplichtigen zich kan onttrekken aan de verzekeringsplicht en wil met dit voorstel het aantal onverzekerden terugdringen.
De procedure wordt als volgt. De onverzekerden krijgen een brief van het College voor zorgverzekeringen (CVZ), waarin zij worden aangespoord een zorgverzekering af te sluiten. Doen zij dit niet, dan krijgen ze tot twee maal toe een boete. Personen die na twee boetes nog steeds niet verzekerd zijn worden door het CVZ, verzekerd bij een zorgverzekeraar. De onverzekerde moet dan 12 maanden lang een bestuursrechterlijke premie betalen, die gelijk is aan de standaardpremie. Indien nodig wordt deze premie via bronheffing geïnd.

Mevrouw T. Slagter (SP) voerde mede namens Tof Thissen het woord.
De Eerste Kamer heeft op 22 februari 2011 het voorstel na stemming bij zitten en opstaan aangenomen. De Fractie-Yildirim stemde tegen.

Met een onderwerp als vandaag is het, zeker als ik de
eerdere verhalen heb gehoord, best moeilijk om er
nog originele opmerkingen over te maken. Voor een
deel zal mijn toespraak elementen bevatten die de
andere bijdragen ook al bevatten, maar toch.
Mijn bijdrage spreek ik ook uit namens de
fractie van GroenLinks.
Het is voor deze Kamer het eerste debat dat
zij voert met deze minister. Voor mijzelf is het de
derde minister van VWS met wie ik de degens
kruis, een minister die overigens toen het
voorliggende wetsvoorstel aan de overkant werd
besproken, voor haar fractie woordvoerster was.
Dat heeft als voordeel dat ze in ieder geval op dit
onderwerp goed ingevoerd is en dat zal, naar ik
verwacht, de kwaliteit van het debat ten goede
komen. Ik wens de minister veel succes.
Haar voorganger heeft het voorliggende
wetsvoorstel 32150 al aangekondigd tijdens de
discussie over wetsvoorstel 31736. Beide behelzen
een wijziging van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
In het ene werden structurele maatregelen
voorgesteld om het aantal wanbetalers terug te
dringen. Het andere, dat we vandaag bespreken,
omvat maatregelen die tot doel hebben het aantal
onverzekerden te minimaliseren.
Als het voorstel wet wordt, is het mogelijk
om het verzekerdenbestand AWBZ, beheerd door
de SVB, te koppelen aan het Referentiebestand
Verzekerden Zorgverzekeringswet en op die manier
onverzekerden op te sporen. Het CVZ , dat wettelijk
ook de taak heeft om de maatregelen uit te voeren
die het aantal wanbetalers moeten terugdringen,
krijgt de bevoegdheid onverzekerden een brief te
sturen waarin zij worden aangespoord zelf een
zorgverzekering af te sluiten. Als zij dat niet doen,
dan krijgen zij tot twee maal toe een boete ten
bedrage van drie maanden standaardpremie.
Personen die na twee boetes nog steeds niet
verzekerd zijn, worden door het CVZ ambtshalve
verzekerd bij een zorgverzekeraar. De
onverzekerde moet daarna twaalf maanden lang
een bestuursrechtelijke premie betalen, die gelijk is
aan de standaardpremie. Indien nodig kan deze
premie via bronheffing worden geïnd. Na twaalf
maanden wordt ervan uitgegaan dat de verzekerde
zichzelf verzekert. Het is een heel verhaal, maar
het geeft een beetje aan dat het best wel
ingewikkeld is.
Onze fracties zijn overigens met de minister
van mening dat er alles aan gedaan moet worden
om het aantal onverzekerden zo klein mogelijk te
maken. Daarnaast, zoals ook in eerder debatten is
betoogd, zijn wij echter ook van mening dat er qua
aanpak een onderscheid gemaakt dient te worden
tussen verschillende groepen onverzekerden, en
wel zij die niet kunnen betalen en zij die niet willen
betalen of niet op de hoogte waren. Wat ons betreft
zou daar de discussie over moeten gaan.
De senaat oordeelt over proportionaliteit en
effectiviteit van een wetsvoorstel. Wij gaan er
daarom van uit dat er steeds een gedegen analyse
ten grondslag ligt aan voorgestelde maatregelen.
Juist aan deze analyse lijkt het bij dit voorstel
echter te schorten. De maatregelen gaan uit van de
steeds herhaalde mantra dat er groepen mensen
zijn die zich onttrekken aan hun maatschappelijke
verantwoordelijkheid door zich niet te verzekeren of
niet te betalen terwijl ze, aangezien het sociale
minimum daarop is afgestemd, in beginsel in staat
zouden moeten zijn de nominale premie van de
zorgverzekeraar te betalen. Wij vinden dat dit
getuigt van een niet erg vruchtbare tunnelvisie en
denken dat als minister en ministerie meer vanuit
hun comfortabele binnenwereld de gure
buitenwereld zouden betreden, er een ander inzicht
zou kunnen groeien. Ik wil daar overigens graag
een steentje aan dragen.
Eerst wil ik aandacht besteden aan de groep
niet-willers en niet-weters. De getallen zijn al
eerder genoemd en iedereen had zijn eigen
rekenmethode. Ik ga die nu ook erbij voegen.
Volgens de cijfers, door de minister in de memorie
van antwoord verstrekt, telde ons land op 1 mei
2009 152.240 verzekeringsplichtigen zonder
zorgverzekeringsovereenkomst. Deze
onverzekerden betaalden in het algemeen, als het
inkomen als zelfstandige of in loondienst toereikend
was, wel de procentuele inkomensafhankelijke
premie. Door echter geen nominale premie te
betalen vormen ze een bedreiging voor de
solidariteit en het draagvlak onder ons zorgstelsel.
Als ze wel zorg nodig hebben, lopen deze mensen
tegen hoge kosten op. Er is ook nog kans dat zij
zorg mijden en dat kan een risico voor de
volksgezondheid zijn. Toch is dit maar een deel van
het verhaal.
Stichting De Ombudsman - de heer Hamel
verwees er ook al naar - die in opdracht van het
ministerie van VWS doelgroepgerichte
voorlichtingscampagnes uitvoert, meldt in het
rapport "Van zorg verzekerd, dat begint met de
Zorgverzekeraars", van maart 2010, dat de
dienstverlening van zorgverzekeraars ten opzichte
van onverzekerden regelmatig te wensen overlaat.
In het rapport valt te lezen dat verschillende
groepen onverzekerden zo makkelijk te traceren
zijn en met goede gerichte voorlichting zijn binnen
te halen als verzekerde. Het gaat dan om pas
geboren kinderen, die binnen drie maanden moeten
worden ingeschreven op de polis van één van de
ouders, om 18-jarigen die zichzelf moeten gaan
verzekeren, om (ex-)gedetineerden, die na hun
detentie weer zelf verantwoordelijk zijn voor de
inschrijving, en om buitenlanders die in ons land
komen wonen of alleen werken.
In al deze gevallen gaat het overigens
eerder om onwetendheid dan om onwil. Mijn fractie
is benieuwd of de minister dat met ons eens is en
ook of zij een indicatie heeft hoe groot deze
groepen zijn. Wat dat betreft sluit ik mij van harte
aan bij het verzoek van mevrouw Swenker. Wij
denken namelijk dat er met betere voorlichting door
gemeenten bij de geboorte van een kind of bij het
bereiken van de leeftijd van 18 jaar nog een wereld
is te winnen. Ook het ministerie van Justitie kan
een rol spelen als het om de gedetineerden gaat.
Dan blijven over de zorgverzekeraars, die
het qua voorlichting volgens Stichting De
Ombudsman bar slecht doen. Ze weigeren op foute
gronden, bijvoorbeeld niet opgenomen zijn in de
GBA, onverzekerden in te schrijven en zijn slecht op
de hoogte van de boeteregeling. Als de minister
zich nu eerst eens inspant om de voorlichting aan
de poort te verbeteren, dan is dat toch een veel
praktischer en goedkopere oplossing dan die welke
met het wetsvoorstel wordt voorgesteld? Graag
commentaar.
Nog een vraag over de huidige
boeteregeling. Bij de aanname door de Tweede
Kamer van dit wetsvoorstel op 18 mei 2010 is ook
de motie van het lid Smilde aangenomen. Daarin
werd voorgesteld de solidariteit van de
Zorgverzekeringswet te waarborgen door het
boeteartikel uit de Zorgverzekeringswet per direct
te laten vervallen, om te voorkomen dat mensen
een belemmering zouden ondervinden om alsnog
een verzekering te sluiten. Kan de minister ons
vertellen op welke wijze uitvoering is gegeven aan
deze motie? Het boeteregime dat in het
voorliggende wetsvoorstel wordt voorgesteld, wordt
toch pas van kracht na aanname van het voorstel,
en dat is op z'n vroegst per 1 juli 2011. Hoe
vergaat het de onverzekerde die zich alsnog wil
inschrijven, in de tussentijd, de tijd die ligt tussen
de aanname van de motie in de Tweede Kamer en 1
juli 2011? Kan hij zich boeteloos inschrijven?
Als nu de groepen die met betere
voorlichting geïdentificeerd kunnen worden, bereikt
en bewust kunnen worden gemaakt, blijven de
onverzekerden over die er bewust voor kiezen zich
niet te verzekeren, de calculerende burgers met
een slechte betalingsmoraal, en de
betalingsonmachtige onverzekerden. Beide groepen
bestaan en dat weet de minister ook. Het betreft
echte r niet alleen mensen die, in de woorden van
de memorie van antwoord, voor een deel bewust
andere keuzen maken in het uitgavenpatroon of
niet in staat zijn de tering naar de nering te zetten,
mensen die in schuldsituaties terechtkomen omdat
zij een iPhone hebben, het laatste model
breedbeeldtelevisie aanschaffen of op
wintersportvakantie gaan.
Onze fracties zijn verbaasd over deze
stereotypering en achten deze ook onnodig
kwetsend en stigmatiserend. Waar haalt de minister
deze kennis vandaan, kennis die ove rigens haaks
staat op ervaringen van onze fracties? Wij hebben
kennis verworven door gewoon basaal met
schuldhulpverleners te communiceren en door
onderzoek dat er, weliswaar mondjesmaat, wel
degelijk is. Mondjesmaat ook omdat er groepen
mensen zijn die liever niet in de schijnwerpers
staan, omdat ze te veel zijn bedreigd in hun
bestaan. De strategie van dit kabinet lijkt te zijn:
doen alsof deze kwetsbare mensen niet bestaan.
Als ze er niet zijn, hoef je er ook geen rekening
mee te houden.
Ik probeer het blikveld van minister en
ministerie toch wat te verruimen en dan maak ik
even een uitstapje naar wat we inmiddels weten
over de effectiviteit van de invoering van het
wetsvoorstel inzake terugdringing wanbetalers
(31736). De minister heeft ons er op 17 december
2010 een brief over geschreven. Het aantal
wanbetalers dat sinds de invoering van dit
wetsvoorstel op 1 september 2009 is afgemeld
bedraagt 19.365, terwijl het streefcijfer 50.000 per
jaar was. En dan zijn er nog minstens 264.000
wanbetalers over, die inmiddels vallen onder het
bestuursrechtelijke regime, waarvan gemeld wordt
dat de incasso van de boetes door het CJIB
bijzonder moeizaam verloopt. In de brief en
overigens ook in de memorie van antwoord staat
dat het CJIB via incasso een bedrag van 107 mln.
zal proberen te innen en ook dat er elke maand
circa 28 mln. aan bestuursrechtelijke premies
bijkomt. Uit de brief van 17 december blijkt dat van
die 107 mln. boete het CJIB tot dan nog geen 10
mln. heeft kunnen incasseren. Dat gaat toch in
korte tijd uit de hand lopen? Voor onze fracties is
dat op z'n minst een indicatie dat er niet alleen
sprake kan zijn van een massale aanschaf van
iPhones en breedbeeldtelevisies en een trek naar
wintersportgebieden. Er moet nog iets anders aan
de hand zijn. Is de minister dat met ons eens?
Naast alle andere groepen die wel duidelijk
in beeld zijn te krijgen en die met gerichte
voorlichting en eventueel een aanpak als met dit
wetsvoorstel wordt geïntroduceerd, zijn over te
halen tot het aangaan van een overeenkomst met
een zorgverzekeraar, bestaat er volgens onze
fracties nog een groep waarvoor dit wetsvoorstel
niet effectief zal blijken te zijn. Onverzekerd of
wanbetaler zijn heeft niet altijd met bewuste keuzes
te maken, het kan ook stomme pech zijn. Vanuit
mijn ervaring als praktiserend huisarts kan ik daar
echt sterke staaltjes van vertellen. Daarom is de
kans groot dat met het boeteregime dat met het
wetsvoorstel van vandaag wordt geïntroduceerd,
het oninbare bedrag alleen maar zal toenemen.
De minister moet zich de vraag stellen of dit
systeem van proberen geld te halen waar het niet
te krijgen is, wel voor iedereen behapbaar is. In
onze ogen leggen wij de zwaarste lasten financieel
en administratief bij de minstvermogenden,
financieel en intellectueel. Op termijn zal het
daarom niet houdbaar zijn. De evaluatie van de
wanbetalersregeling in het najaar zal dat vast
uitwijzen. Mensen zijn tot op grote hoogte zelf
verantwoordelijk voor hun leven en de manier
waarop zij het inrichten. Maar als ze daar om welke
reden dan ook - die redenen zijn er soms echt -
niet in slagen, is het in ons aller belang te zorgen
dat de gevolgen ervan zo klein mogelijk zijn. Wij
zien uit naar de beantwoording door de minister.